|
|
In een speeltuin staan
de glijbaan, klimrek, schommel, wipplank, zandbak.. los verspreid
in het grasveld. Het kind trekt van tuig naar tuig, bepaalt
zelf waar het wel of niet wil spelen. Het keert terug naar waar
het leuk is. Het kind geniet van het kruipen, glijden, schommelen..
Het verlegt zijn grenzen bij het klimmen en klauteren, balanceren,
slingeren, springen.. Het kind experimenteert ook met de tuigen:
een glijbaan dient onder andere om op te glijden. Het glijvlak
vormt een uitdaging als klimhelling, een steunpaal kan ook dienen
als glijpaal of klimpaal, een dwarssteun dient als duikelstang,
het steile trapje is soms ook een onhandig afdaalmiddel. |
|