home-gymroom
Je mag alles gebruiken wat je op deze site vindt.
(Maar refereer!)
 

Welkom > Thema's >

Onderwerp
x (D) y (E) z (Fr)    
Om een goede paardsprong te kunnen uitvoeren zijn de aanloop en de afstoot van eessentieel belang. Ook in de literatuur wordt hieraan door de meeste auteurs veel aandacht geschonken.
De aanloop moet zeer regelmatig en steeds versnellend verlopen tot aan de afstootpiaats. Het kan meestal een hulpmiddel zijn om de plaats van vertrek met een merkteken aan te duiden en steeds vanop dezelfde plaats met dezelfde voet te vertrekken. Wanneer de uitvoerder problemen heeft met de aanloop, kan het nuttig zijn om deze aanloop apart in te oefenen en daar werkelijk wat tijd in te steken. Het resultaat laat dan meestal niet lang op zich wachten en de sprongen zullen duidelijk verbeteren.
Ook de afstoot op de springplank heeft een grote invloed op het resultaat van de sprong. Er dient te worden afgestoten op die plaats van de plank, waar deze de meeste veerkracht bezit. Ook de afstand van de plank tot het paard moet zo~wl aangepast zijn aan de aard van de sprong als aan de grootte van de uitvoerder. Daar waar jaren geleden de springplank niet ver genoeg van het paard kan liggen (tot twee meter en verder), is er de laatste jaren terug een tendens om de eerste aanzweeffase duidelijk te verkorten ten voordele van de hoogte van de tweede vlucht.
De landing gebeurt best een heel eind achter het paard. Hoe hoger de sprong uitgevoerd wordt en hoe beter de vormspanning, des te groter zal de tweede vlucht zijn. Vandaar dat de landingsplaats achter het toestel veel verraadt over de kwaliteit van de sprong. Gebeurt de landing ver achter het toestel ‚n in evenwicht, dan mag men zeker zijn van een goede sprong.
Er zijn nog enkele opvallende verschillen te melden tussen het paardspringen bij heren en dames. Bij de heren staat het paard steeds in de lengte en is hoger (1 '35 m) dan bij de dames. In het damesturnen staat het toestel op 1,2 m en altijd in de breedte. De dames krijgen op wedstrijden voor de sprong twee pogingen waarvan de beste telt. De heren mogen daarentegen slechts eenmaal springen.
Op school kan de minitrampoline een zeer welkom hulpmiddel zijn om sprongen over toestellen te laten uitvoeren. Men moet echter wel zeer nauwkeurig de veiligheidsaspecten in het oog houden en een goed uitgewerkte familiarisatieperiode op de minitrampoline laten voorafgaan. Op die manier kan men zelfs op schools niveau tot enkele mooie sprongen komen.


We beschouwen de handstand-overslag als een heel belangrijke sprong tussen de serie van mogelijke sprongen over het paard, omdat hij de 'basis' vormt van talrijke varianten en afgeleide vormen. Denken we b.v. aan yamashita, handstand overslag met de schroefbewegingen rond de lengteas, hetzij in de eerste of in de tweede vluchtfase, handstand-overslag met salto voorwaarts, de cuervo enz.
Het is dus van essentieel belang dat deze sprong technisch correct uitgevoerd wordt, om op deze sprong verder te kunnen bouwen. Het is echter wel zo dat de techniek van deze sprong licht verandert, naargelang van de sprong die we beogen. Om dit te verduidelijk stellen we ter illustratie enkele sprongen naast elkaar

? Voor een handstand-overslag met 1/1 schroef in de tweede vlucht of voor een yamashita zal de springplank gewoonlijk iets verder van het paard worden geplaatst dan voor b.v. een overslag met salto voorwaarts.

? Een tweede essentieel verschil is dat bij yamashita en bij handstand-overslag met volle schroef, er tijdens de eerste vlucht veel minder rugbuiging gemaakt wordt dan bij overslag salto voorwaarts. Bij deze laatste sprong wordt de salto ingezet vanuit een fel uitgesproken rugstrekking, zelfs zo fel dat de beide benen mee gebogen worden, wat door de jury op wedstrijden door de vingers gezien wordt. Bij deze laatste sprong valt daardoor een uitgesproken 'knipmes-fenomeen' op, door de geaccentueerde overgang van volledige overstrekking in de eerste vlucht naar totale buiging in balvorm in de tweede vlucht. Dit is nodig om snel rotatie te krijgen en zo de anderhalve salto in de tweede vlucht te kunnen voltooien.

De techniek die we hieronder beschrijven is de basistechniek van een gewone

In de literatuur wordt er veel aandacht geschonken aan de aanloop en afstoot.

Murray is van mening dat de optimale aanlooplengte zolang moet zijn dat de maximale snelheid juist bereikt wordt. Ze mag echter niet langer zijn. Over de afstand van de plank tot het paard, is zij van mening dat deze afhankelijk is van de aanloopsnelheid, de afstoot en de lichaamshoek bij de aanzweeffase die varieert naargelang van de uitgevoerde sprong. Murray zegt eveneens dat de eerste vlucht gestrekt en niet overstrekt mag zijn. Wij zijn het hier niet volledig mee eens.

Arnold, Nolte en Carr pleiten voor een neutrale hoofdpositie tijdens de tweede vlucht. Hun fotoreeksen laten nochtans een naar voor buigen van het hoofd zien, zoals wij dit in onze bewegingsbeschrijving hebben aangeraden. Hierin worden we gesteund door Fokushima, D. Tonry & B. Tonry, Kan‚co, Adatte & Gunthard.

Friedrich en Brggemann laten reeds tijdens de laatste aanlooppassen de beide armen heffen tot boven het hoofd, zodat bij de afstoot op de springplank beide armen geheven zijn tot in het verlengde van de romp. Wij hebben geen enkel bezwaar tegen deze armtechniek en beschouwen het als een mogelijke technische variante op de door ons voorgestelde armtechniek.

George wijdt nog uit over de invalshoek. Hij stelt dat hoe vlakker deze is, hoe hoger men kan kaatsen. Er is echter wel een limiet.



Kijkwijzers

  • d
  • e

Leerwegen

  • g
  • h

Helpen

  • d
  • e

Vereisten

  • a
  • b

Normen

x

Toepassingen

  • varianten:
  • verbindingen:
  • andere situaties:

Bronnen

 


Laatste wijziging: 23 January, 2011